Maand: augustus 2018

Geen ruime uitleg van concurrentiebeding

Bij de uitleg van een concurrentiebeding moet niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen, maar kan ook de betekenis die partijen aan het beding toekennen en wat zij ten aanzien daarvan van elkaar mogen verwachten, van belang zijn. Een concurrentiebeding beperkt het grondwettelijk recht op vrije arbeidskeuze. Dergelijke beperkingen moeten niet ruim worden uitgelegd. Eventuele onduidelijkheden in een concurrentiebeding mogen niet in het nadeel van de werknemer worden uitgelegd, maar zijn voor risico van de werkgever.

Een procedure in kort geding betrof de vraag of de indiensttreding bij een nieuwe werkgever werd verhinderd door het in de arbeidsovereenkomst met de oude werkgever opgenomen concurrentiebeding. Bij aanvang van het eerdere dienstverband is niet gesproken over het in het arbeidscontract opgenomen concurrentiebeding. De kantonrechter beperkte zich daarom tot een tekstuele uitleg van het concurrentiebeding. Uit de bewoordingen van het concurrentiebeding volgde dat het de werknemer verboden was om in dienst te treden of betrokken te zijn bij een onderneming die een zaak drijft gelijk of gelijksoortig aan die van de oude werkgever. De omschrijvingen van de bedrijfsactiviteiten van de oude en de nieuwe werkgever in het handelsregister verschilden van elkaar. De oude werkgever bouwde, onderhield en repareerde machines voor de cacao-industrie. De nieuwe werkgever verwerkte cacao. Het enkele feit dat beide ondernemingen met de cacao-industrie te maken hebben, betekende niet dat de ondernemingen gelijk of gelijksoortig waren. Het met de oude werkgever overeengekomen concurrentiebeding verhinderde indiensttreding bij de nieuwe werkgever daarom niet.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20187029, 6939641 VV EXPL 18-45 | 16-08-2018

WOZ-waarde bedrijfsterrein met opslagtanks

Een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden had betrekking op de WOZ-waarde van een bedrijfsterrein met opstallen en installaties. In geschil was of de op het terrein aanwezige opslagtanks roerende of onroerende zaken waren. Wanneer de tanks roerend zouden zijn, maakte de waarde van de tanks geen deel uit van de WOZ-waarde van het bedrijfsterrein. Onroerende zaken zijn grond en gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd. Dat kan rechtstreeks maar ook door vereniging met andere gebouwen en werken. Volgens vaste jurisprudentie is een bouwwerk, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven, onroerend. Voor het antwoord op de vraag, of dat het geval is, is niet doorslaggevend dat het technisch mogelijk is om het bouwwerk te verplaatsen.

Het hof was van oordeel dat, gelet op de aard van het bedrijf en de inrichting van het terrein, de tanks voor meerdere jaren op dezelfde plaats zouden blijven staan. Bepalend daarvoor waren het aanwezige en gedeeltelijk vaste leidingnetwerk en de funderingen waarop en de betonnen putten waarin de tanks waren geplaatst. Het hof onderzocht vervolgens of de werktuigenvrijstelling van toepassing was op de tanks. Dat gold alleen voor de tot in de tanks aanwezige roerwerken. Die konden verwijderd worden uit de tank zonder schade aan de tank aan te brengen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20186897, 18/00013 | 16-08-2018

Aanvragen subsidie praktijkleren

De subsidieregeling praktijkleren is bedoeld om werkgevers te stimuleren om praktijk- en werkleerplaatsen aan te bieden. De subsidie is een tegemoetkoming in de kosten die een werkgever maakt voor de begeleiding van een leerling of in de loon- en begeleidingskosten van een promovendus of technologisch ontwerper in opleiding (toio). De regeling geldt voor de volgende onderwijscategorieën:

  • vmbo (voor leerlingen die een leer-werktraject volgen in de basisberoepsgerichte leerweg);
  • mbo (beroepsbegeleidende leerweg (bbl));
  • hbo (duale of deeltijdopleiding in sectoren techniek, landbouw en natuurlijke omgeving);
  • promovendi;
  • toio’s (technologisch ontwerpers in opleiding).

Met ingang van het schooljaar 2017/2018 is de regeling uitgebreid en geldt deze ook voor leerwerkplaatsen voor het voortgezet speciaal onderwijs (vso), het praktijkonderwijs (pro) en de entreeopleiding in het voortgezet onderwijs. De uitbreiding geldt voor leerlingen in het laatste schooljaar van het vso in het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel of in een leer-werktraject in het uitstroomprofiel vervolgonderwijs, voor leerlingen in het laatste schooljaar van het pro en voor leerlingen die een entreeopleiding volgen die wordt verzorgd als beroepsbegeleidende leerweg.

Aanvragen
Voor het schooljaar 2017/2018 kan de aanvraag worden ingediend tot uiterlijk 17 september 2018 om 17.00 uur. Het schooljaar 2017/2018 liep van 1 augustus 2017 tot en met 31 juli 2018. De aanvraag gaat digitaal via het eLoket van RVO.nl.
De subsidie bedraagt maximaal € 2.700 per gerealiseerde praktijk- of werkleerplaats. Bij overschrijding van het beschikbare subsidiebudget per onderwijscategorie wordt het budget evenredig over de ingediende aanvragen in die categorie verdeeld.

Bron: Overig | publicatie | 09-08-2018

Geen werk, geen loon

De voor de betaling van loon geldende hoofdregel luidt: geen arbeid, geen loon. Er zijn uitzonderingen op de hoofdregel. Een van deze uitzonderingen is dat de werknemer recht op loon heeft als hij zijn werk niet heeft verricht door een oorzaak die voor rekening van de werkgever komt. Een andere uitzondering is het recht op doorbetaling bij ziekte gedurende 104 weken. Deze laatste uitzondering geldt niet als de werknemer, hoewel hij daartoe in staat is, zonder goede reden weigert om passende arbeid te verrichten.

Een werknemer die op eigen initiatief als passend beoordeelde aangepaste werkzaamheden niet meer verrichtte, vorderde doorbetaling van loon. De kantonrechter moest beoordelen of de werknemer een deugdelijke grond had om de aangeboden arbeid te weigeren. De werknemer was medisch gezien in staat om bepaalde werkzaamheden te verrichten, maar werkte niet omdat sprake was van een arbeidsconflict. In een vergelijkbare situatie heeft de Hoge Raad in 2008 het arrest Mak/SGBO gewezen. Uit dat arrest volgt dat de werknemer, die zich beroept op een arbeidsconflict als reden om zijn werk niet te verrichten, met feiten en omstandigheden moet komen die tot het oordeel kunnen leiden dat van hem redelijkerwijs niet kon worden verlangd dat hij zijn werkzaamheden zou verrichten.

De werknemer in deze procedure heeft niet aangevoerd dat en waarom, gelet op bepaalde arbeidsomstandigheden, van hem niet verglangd kon worden dat hij de passende werkzaamheden zou verrichten. De werknemer heeft de gestelde situatieve arbeidsongeschiktheid niet gekoppeld aan arbeidsomstandigheden, maar aan een als vervelend ervaren consult bij de bedrijfsarts. Dat is geen reden om de passende werkzaamheden niet te verrichten. De werknemer had zich moeten realiseren dat het besluit om deze werkzaamheden niet meer uit te voeren consequenties zou kunnen hebben voor de loondoorbetaling. De kantonrechter heeft de vordering tot uitbetaling van loon afgewezen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20183264, 6631854 \ CV EXPL 18-434 \ 493 \ 36331 | 09-08-2018

Naheffing parkeerbelasting

In een procedure over een naheffingsaanslag parkeerbelasting is weer eens duidelijk geworden dat geld niet altijd een rol speelt en dat principes geld kosten.

De naheffingsaanslag betrof een bedrag van € 63,50, waarvan € 2,60 parkeerbelasting voor een uur parkeren en € 60,90 kosten. De belanghebbende had € 1 aan parkeerbelasting betaald. De begintijd was volgens het parkeerkaartje 13.58 uur en de eindtijd was 14.21 uur. Parkeercontroleurs constateerden om 14.24 uur dat onvoldoende parkeerbelasting was betaald. De rechtbank heeft de naheffingsaanslag met € 1 aan reeds betaalde parkeerbelasting verminderd. De betaalde belasting had betrekking op een periode die volledig viel binnen de periode waarover parkeerbelasting is nageheven. Volgens de rechtbank mag niet meer dan het niet betaalde bedrag worden nageheven.

De heffingsambtenaar ging tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep. Ook volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kan alleen het niet betaalde deel van de parkeerbelasting worden nageheven. Reeds betaalde belasting kan met andere woorden niet in een naheffingsaanslag worden begrepen. Op grond van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag parkeerbelasting berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan. Indien duidelijk is dat ten tijde van de constatering de periode waarover belasting is verschuldigd minder dan een uur bedraagt moet de nageheven belasting naar evenredigheid worden verlaagd.  Dat betekende in deze casus dat slechts over 26 minuten parkeerbelasting verschuldigd was. De belanghebbende had al voor 23 minuten parkeerbelasting betaald. Het na te heffen bedrag aan parkeerbelasting had beperkt moeten blijven tot € 0,13. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar was ongegrond. Omdat de belanghebbende geen hoger beroep had ingesteld, was er geen aanleiding om de naheffingsaanslag verder te verminderen dan de rechtbank had gedaan. De heffingsambtenaar moest het griffierecht van € 501 betalen en aan de belanghebbende een proceskostenvergoeding van € 69,96 betalen.

Het hoger beroep tegen een vermindering van de naheffingsaanslag met € 1 kostte de gemeente alleen aan griffierecht en proceskostenvergoeding een bedrag van € 571.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20186095, 17/01279 | 09-08-2018

Afschrijvingsbeperking bedrijfsgebouw

Bij de bepaling van de winst uit onderneming moet rekening gehouden worden met een beperking van de mogelijkheid om af te schrijven op de waarde van een bedrijfsgebouw. Afschrijving in een kalenderjaar is slechts mogelijk als de boekwaarde van het gebouw hoger is dan de bodemwaarde daarvan. De afschrijving kan niet hoger zijn dan het verschil tussen boek- en bodemwaarde van het gebouw. De bodemwaarde voor een gebouw in eigen gebruik bij de ondernemer is 50% van de WOZ-waarde. De ondergrond en aanhorigheden worden tot het gebouw gerekend. Kenmerk van aanhorigheden is dat ze bij het gebouw behoren en dienstbaar aan het gebouw zijn. Fysieke verbondenheid tussen gebouw en aanhorigheid is niet vereist.

Een procedure van de rechtbank spitste zich toe op de vraag welk criterium geldt voor het bepalen of een bouwwerk een aanhorigheid is. De inspecteur hanteerde als criterium: behoort bij een gebouw, is in gebruik bij het gebouw en is daaraan dienstbaar. De belanghebbende meende dat als criterium gold dat een bouwwerk onmiddellijk en uitsluitend dienstbaar is aan een gebouw.

Volgens de rechtbank heeft de wetgever met de afschrijvingsbeperking voor bedrijfsgebouwen voor het begrip aanhorigheid willen aansluiten bij de invulling van dat begrip voor de eigenwoningregeling. Uit de jurisprudentie voor de eigenwoningregeling volgt dat de inspecteur het juiste criterium heeft gehanteerd. Wel moet bij de toepassing van het criterium rekening worden gehouden met de verschillen tussen een eigen woning en een bedrijfsgebouw.

De procedure had betrekking op een agrarisch bedrijf. De uitkomst was dat de mestsilo, het strooiselhok en de plaat/sleufsilo’s gelet op hun ligging en functie aanhorigheden van de bedrijfsgebouwen waren. Dat gold ook voor de erfverharding.

 

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20182025, BRE 17/2139 en 17/2140 | 02-08-2018

Subsidie duurzame energie zorginstellingen

Zorginstellingen kunnen subsidie krijgen voor energiebesparende maatregelen en voor het opwekken van duurzame energie. De subsidie bedraagt maximaal 15% van de totale kosten van de subsidiabele activiteiten. De regeling is bedoeld voor zorginstellingen die geen gebruik kunnen maken van de energie-investeringsaftrek. Maatregelen waarvoor subsidie kan worden verkregen zijn onder meer:

  • het aanbrengen van ledverlichting;
  • ventilatie en verwarming met warmteterugwinning of warmtepomp;
  • verwarming van water met een warmtepompboiler en het terugwinnen van warmte uit douchewater;
  • het toepassen van wand-, vloer- en dakisolatie en het aanbrengen van isolerend glas;
  • energieopwekking door zon en biomassa.

Een zorginstelling kan in één aanvraag subsidie aanvragen voor verschillende vestigingen en voor verschillende maatregelen. Per vestiging van een zorginstelling kan slechts één keer subsidie worden verkregen. De instelling kan meerdere aanvragen indienen.
Het totaal van de aangevraagde subsidie en vanaf 2016 door de zorginstelling verkregen andere overheidssteun mag niet hoger zijn dan € 200.000.

Aan toekenning van de subsidie zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • De offerte voor de subsidiabele maatregelen is niet eerder dan 1 maart 2018 afgegeven.
  • De facturen moeten in 2018 worden betaald. Wel mogen de werkzaamheden later worden uitgevoerd.
  • De ondergrens voor een subsidieaanvraag is € 10.000. Per zorginstelling kan maximaal € 100.000 subsidie worden aangevraagd.
  • De aanvragen moeten voor 1 september 2018 zijn ingediend.

Daarnaast kan een zorginstelling eenmalig € 5.000 subsidie aanvragen voor activiteiten die betrekking hebben op een keurmerk voor verduurzaming.

 

Bron: Overig | besluit | 1367612-178292-Z, St.crt. 2018, Nr. 37250 | 02-08-2018

Ongeoorloofde afwezigheid reden voor ontslag

In beginsel kan een werkgever de arbeidsovereenkomst met een werknemer niet rechtsgeldig opzeggen zonder diens schriftelijke instemming. Uitzondering op deze regel is een ontslag op staande voet. Daarvoor moet een dringende reden bestaan. De werkgever dient een ontslag op staande voet onder opgave van de dringende reden onverwijld mee te delen aan de werknemer.

Naar het oordeel van de kantonrechter vormt het zonder toestemming van de werkgever op vakantie gaan tijdens re-integratie een dringende reden voor een ontslag op staande voet. Het Burgerlijk Wetboek noemt als uitgangspunt dat de werkgever de tijdstippen van begin en einde van vakantie vaststelt volgens de wensen van de werknemer, tenzij er gewichtige redenen zijn om daarvan af te wijken. De werkgever moet die gewichtige redenen binnen twee weken nadat de werknemer zijn wensen schriftelijk heeft kenbaar gemaakt, schriftelijk aan de werknemer hebben meegedeeld. Doet de werkgever dat niet, dan is de vakantie vastgesteld overeenkomstig de wensen van de werknemer. In dit geval betrof het een werknemer die na 1,5 jaar ziekte weer benutbare mogelijkheden had en op korte termijn kon starten met passend werk. De afspraken daarover waren al gemaakt en vormden de reden voor de werkgever om het verzoek om vakantie van de werknemer af te wijzen.

Bij schending van de re-integratieverplichtingen door een werknemer staan de werkgever andere sanctiemiddelen dan ontslag op staande voet ten dienste, zoals het niet betalen van loon. Wanneer een werknemer passende arbeid weigert, leidt dat niet tot ontslag op staande voet. In dit geval was geen sprake van het weigeren van passende arbeid, maar van het ongeoorloofd afwezig zijn. Dat levert een dringende reden voor ontslag op, omdat de werkgever erop moet kunnen vertrouwen dat een werknemer zich houdt aan gemaakte afspraken. Dit geldt ook als de werknemer arbeidsongeschikt is.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20183343, 6883757 / ME VERZ 18-94 | 02-08-2018