Auteur: admin

Geen verband tussen ziekte en medisch onderzoek: geen aftrek kosten

Onder voorwaarden komt een belastingplichtige in aanmerking voor aftrek van specifieke zorgkosten. De Wet IB 2001 vereist een causaal verband tussen de ziekte van de belastingplichtige en de gemaakte kosten voor een medische behandeling. Op de belastingplichtige rust de bewijslast om feiten te stellen, en bij betwisting aannemelijk te maken, die de conclusie rechtvaardigen dat er een causaal verband bestaat tussen de behandeling en een medische aandoening.

In een procedure voor Hof Den Haag bepleitte de belanghebbende de aftrek van de kosten voor een in de Verenigde Staten ondergane MRI-scan en van de daarmee samenhangende reis- en verblijfkosten. Niet in geschil was dat de kosten voor de MRI-scan en de daarmee samenhangende reis- en verblijfskosten zijn gemaakt ten behoeve van de belanghebbende. Evenmin was in geschil dat de belanghebbende ziek was. Naar het oordeel van het hof heeft de belanghebbende met hetgeen hij heeft overgelegd en aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de kosten in direct verband staan met zijn ziekte. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een medische noodzaak voor het maken van de kosten waaraan hij zich redelijkerwijs niet kon onttrekken. Een voorschrift van een arts om de scan te ondergaan ontbrak. Uit de overgelegde verklaring van de huisarts dat de MRI-scan is ondergaan in verband met neurologische problematiek van de belanghebbende kan niet worden afgeleid dat de huisarts op het moment waarop hij die verklaring gaf van mening was dat de belanghebbende in september 2018 in het kader van zijn behandeling een MRI-scan moest ondergaan. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat de huisarts bevestigt dat hij die mening was toegedaan in september 2018.

Het hof merkt op dat het directe verband en de medische noodzaak zouden kunnen worden afgeleid uit het feit dat de resultaten van de MRI-scan zijn gebruikt bij de behandeling van de ziekte van de belanghebbende. De stukken van het dossier bevatten daarvoor echter geen aanknopingspunt. De kosten voor de MRI-scan en de daarmee samenhangende reis- en verblijfskosten kwalificeren niet als uitgaven voor specifieke zorgkosten, die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan. De belanghebbende heeft geen recht op aftrek van deze kosten.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20241215, BK-23/1081 | 15-05-2024

€ 148 miljoen voor stimulering Nederlandse maakindustrie

De Investeringssubsidie Maakindustrie Klimaatneutrale Economie (IMKE) is bedoeld om het opzetten van productielijnen voor elektrolyse-installaties, innovatieve zonnepanelen en batterijen te stimuleren. Voor de regeling is in totaal € 148 miljoen beschikbaar.

Bijzonder aan de IMKE-regeling is dat bedrijven geen directe CO2-reductie hoeven aan te tonen. Bedrijven, die voldoen aan de voorwaarden, kunnen vanaf 1 oktober 2024 tot en met 31 januari 2025 een aanvraag doen op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Bron: Ministerie van Economische Zaken | besluit | 30-07-2024

Werkgever mocht werknemers overplaatsen met beroep op eenzijdig wijzigingsbeding

Wanneer een eenzijdig wijzigingsbeding is overeengekomen, kan de werkgever arbeidsvoorwaarden wijzigen zonder toestemming van de werknemer. De werkgever moet bij de wijziging van de arbeidsvoorwaarden een zodanig zwaarwichtig belang dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

De arbeidsovereenkomsten van werknemers in een zorginstelling bevatten een bepaling waarin de werkgever zich het recht voorbehoudt om, indien dringende redenen dit noodzakelijk maken, de werknemers over te plaatsen naar een andere vestiging. Deze bepaling is aan te merken als een eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van het Burgerlijk Wetboek.

Elf werknemers van de zorginstelling zijn door hun werkgever met een beroep op het wijzigingsbeding overgeplaatst naar andere locaties. De werknemers vinden dit een ontoelaatbare wijziging van hun arbeidsvoorwaarden. Zij vorderen in kort geding dat hun overplaatsingen ongedaan worden gemaakt. De werkgever voert aan dat hij een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij de overplaatsing dat het belang van de werknemers bij behoud van hun standplaats daarvoor moet wijken. De kantonrechter geeft de werkgever gelijk en wijst de vordering van de werknemers af.

De onderlinge verhoudingen tussen de werknemers, de afdelingsmanagers en de Raad van Bestuur waren al langere tijd verstoord. De Raad van Bestuur kwam met een verbetertraject om de onderlinge verhoudingen te normaliseren. De werknemers hebben echter geweigerd zich door middel van de verklaring uitdrukkelijk te committeren om met een professionele werkhouding mee te werken aan dat traject en stelden de taakvervulling van de managers opnieuw ter discussie. Dit was voor de werkgever aanleiding om de werknemers over te plaatsen. De kantonrechter acht het belang van de werkgever bij de noodzakelijke verbeteringen, gezien de ernst van de situatie, voldoende zwaarwichtig om daarvoor het belang van de werknemers bij behoud van hun standplaats te laten wijken. De werkgever heeft bij het nemen van die beslissing de benodigde zorgvuldigheid in acht genomen. De werknemers hebben hun baan en bijbehorend salaris behouden. Verder staat vast staat dat voor iedere werknemer een passende alternatieve werkplek is gezocht, gelet op functie, competenties en reistijd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20247690, 11140560 KG EXPL 24-78 | 28-07-2024

Geen verzuimboetes e-commerce tot 1 januari 2025

De staatssecretaris van Financiën heeft de goedkeuring om geen betalingsverzuimboetes op te leggen aan ondernemers, die deelnemen aan de regeling EU btw e-commerce, verlengd tot 1 januari 2025. Aanvankelijk liep de goedkeuring tot 1 juni 2024, maar de beoogde livegang van de structurele voorziening Hoofdspoor, waarmee uitvoering gegeven wordt aan de regeling EU btw e-commerce per die datum is niet haalbaar gebleken.

De inwerkingtreding van het besluit, waarin de goedkeuring is opgenomen, vindt plaats met terugwerkende kracht omdat de eerdere einddatum al is verstreken.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2024nr. 2024-16101 Nr. 24121, | 28-07-2024

Betaalde premie voor buitenlandse AOV als aftrekpost?

Bij het invullen van zijn aangifte inkomstenbelasting heeft een belastingplichtige de premie voor een Duitse arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) als aftrekpost opgevoerd. De belastinginspecteur corrigeert echter de aangifte, omdat de premie volgens de wet niet aftrekbaar is. De belastingplichtige is het hier niet mee eens en gaat in bezwaar en beroep. De vraag is of de aan een in Duitsland gevestigde verzekeraar betaalde premie voor een AOV in Nederland aftrekbaar is.

De Duitse verzekeraar voldoet niet aan de in de wet genoemde voorwaarden en is ook niet aangewezen door de minister van Financiën, waardoor de betaalde premie niet aftrekbaar is als uitgave voor inkomensvoorziening. De belastingplichtige voert in zijn bezwaar- en beroepschrift aan, dat binnen de inkomstenbelasting sprake is van ongeoorloofde discriminatie, zoals bedoeld in het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten (IVPR) en de discriminatieverboden in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij stelt dat een immigrant, die vóór zijn immigratie dezelfde verzekering had afgesloten bij de Duitse verzekeraar, anders dan hij wel recht heeft op aftrek van de betaalde premies.

De rechtbank oordeelt dat de wet een voorziening kent voor personen met een lopende polis bij een buitenlandse verzekeraar, waarvoor vóór het ontstaan van de binnenlandse belastingplicht ten minste een periodieke contractuele premiebetaling heeft plaatsgevonden. Deze personen worden na immigratie in Nederland geconfronteerd met het feit dat hun polis door de vestigingsplaats van de verzekeraar niet voldoet aan de voorwaarden voor aftrek van de betaalde premies in Nederland. De rechtbank stelt dat dit niet van toepassing is op de belanghebbende, aangezien hij niet naar Nederland is geëmigreerd. Het expliciete verschil in omstandigheden rechtvaardigt volgens de rechtbank het verschil in behandeling, waardoor geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel van het IVPR en het discriminatieverbod van het EVRM.

De belastingplichtige probeert alsnog de aftrek te verkrijgen door te stellen dat sprake is van schending van het EU-recht. Dit argument houdt geen stand, omdat de premie wel aftrekbaar is als de Duitse verzekeraar aansprakelijkheid accepteert zoals die geldt op grond van de Invorderingswet voor een Nederlandse verzekeraar. Hierdoor is geen sprake van schending van het EU-recht.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20244547, BRE 22/4903, 22/4904 en 22/6002 | 02-07-2024

Loonsanctie terecht opgelegd; bedrijfsarts heeft te weinig onderzoek gedaan

In de Wet WIA is bepaald dat het UWV achteraf beoordeelt of werkgever en werknemer voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht. Als zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht, legt het UWV de werkgever een loonsanctie op. Het UWV dient aannemelijk te maken dat een werkgever niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat dit zonder geldige reden is gebeurd. Het UWV heeft voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen beleidsregels vastgesteld, die zijn neergelegd in de Regeling beleidsregels beoordelingskader poortwachter. Verder hanteert het UWV de Werkwijzer Poortwachter als vaste gedragslijn voor zijn arbeidsdeskundigen en verzekeringsartsen.

In een procedure over een opgelegde loonsanctie voert de werkgever aan dat de arbeidsongeschikte werkneemster ten onrechte niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gezien op een spreekuur. Volgens de rechtbank was dat niet nodig. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van mening dat de bedrijfsarts onvoldoende onderzoek heeft gedaan en onvoldoende inzicht heeft verkregen in de aard en ernst van de problematiek van de werkneemster. Daardoor heeft hij de werkneemster niet adequaat kunnen begeleiden gedurende de Ziektewetperiode. De bedrijfsarts heeft in de periodieke evaluatie zelf aangegeven dat informatie moest worden opgevraagd, maar heeft dat niet gedaan. Daardoor is onduidelijk gebleven wat er precies speelde en was het onmogelijk om de werkneemster goed te re-integreren. Het handelen van de bedrijfsarts wordt toegerekend aan de werkgever. Gelet op de tekortkomingen in het handelen van de bedrijfsarts ziet de rechtbank niet in wat de toegevoegde waarde zou zijn geweest van een onderzoek van de werkneemster door de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft vastgesteld dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. De loonsanctie is terecht opgelegd.

Bron: Rechtbank Midden-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20244322, UTR 23/1561 | 16-07-2024

Rechter moet gelegenheid tot herstel bieden als geldigheid machtiging is verstreken

De rechtbank Amsterdam heeft in drie zaken het ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de geldigheid van de machtiging was verstreken. Het beroep is volgens de rechtbank ingediend door iemand die daartoe niet is gemachtigd.

Hof Amsterdam heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd. Wanneer bij het instellen van beroep geen schriftelijke machtiging is overgelegd, stelt de rechter degene, die het beroep heeft ingesteld, in de gelegenheid om alsnog een schriftelijke machtiging over te leggen. Het hof ziet geen aanleiding om anders te handelen in het geval de overgelegde machtiging niet meer geldig is. Dat betekent dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank dient de zaken alsnog inhoudelijk te behandelen.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20242158, 24/35, 24/36 en 24/37 | 31-07-2024

Wettelijke regels berekening WIA-dagloon zijn discriminerend

Een WW- en een WIA-uitkering worden berekend op basis van het dagloon. Dat is het loon, dat in het refertejaar is verdiend, gedeeld door het aantal dagloondagen in het refertejaar. Bij de berekening van het dagloon voor een WIA-uitkering worden ook de dagloondagen in tijdvakken, waarin de betrokkene geen inkomen heeft gehad, meegeteld. Bij een WW-uitkering is dat anders. Daar worden de dagloondagen, die liggen in loonloze tijdvakken, niet meegeteld. Dit is geregeld in het Dagloonbesluit.

De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat de keuze van de besluitgever in het Dagloonbesluit leidt tot een ongerechtvaardigd verschil in behandeling, dat alleen is terug te voeren op arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft het UWV opgedragen om een nieuwe vaststelling van het dagloon te maken voor de WIA op dezelfde wijze als dat voor de WW wordt gedaan.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20241525, 20/2508 WIA | 29-07-2024

Hockeytrainer in btw-soap: heeft de inspecteur het doel gemist?

Een hockeytrainer verzorgt trainingen voor de topsportklas van een middelbare school en stuurt hiervoor facturen zonder btw. Na een boekenonderzoek heeft de inspecteur aan de trainer een naheffingsaanslag voor de btw opgelegd. De vraag is echter of de inspecteur voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de reden van deze naheffing. Als dit niet het geval is, kan de naheffing volgens het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel onrechtmatig zijn. Hoe oordeelt het hof? Heeft de inspecteur gehandeld in strijd met het verdedigingsbeginsel?

Standpunt van de hockeytrainer

De hockeytrainer is ondernemer voor de btw en heeft een overeenkomst van opdracht gesloten voor het verzorgen van hockeylessen aan leerlingen van de topsportklas van een middelbare school. Voor deze trainingen heeft hij facturen zonder btw uitgereikt, aangezien de hockeytrainer van mening is dat zijn werkzaamheden onder de onderwijsvrijstelling vallen.

Standpunt van de inspecteur

De inspecteur is het hier niet mee eens en legt na het boekenonderzoek een naheffingsaanslag op. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag met de volgende zin onderbouwd: "de gevolgen van het boekenonderzoek zijn besproken met de belastingplichtige en de adviseur van de onderneming. Akkoord is gegaan met de correctie(s)". Met deze magere onderbouwing stelt de inspecteur dat de hockeytrainer wel btw verschuldigd is.

Unierechtelijk verdedigingsbeginsel

De rechtsvraag in deze casus is niet zozeer of de onderwijsvrijstelling van toepassing is, maar of de inspecteur de belastingplichtige voldoende gelegenheid heeft geboden om zijn standpunt duidelijk te maken voordat het besluit tot naheffing werd genomen. Dit wordt het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel genoemd en is ook van toepassing op btw-kwesties.

Oordeel hof

Het hof oordeelt enerzijds dat uit de beschikbare informatie blijkt dat de controlemedewerker de hockeytrainer tijdig en expliciet op de hoogte heeft gebracht van de voorgenomen naheffingsaanslag. Het hof oordeelt anderzijds echter dat de controlemedewerker niet voldoende nauwkeurig heeft vermeld welke elementen aan de naheffingsaanslag ten grondslag lagen. Het hof diende vervolgens te oordelen of het besluitvormingsproces van de inspecteur zonder de schending van het verdedigingsbeginsel anders had kunnen aflopen. De hockeytrainer heeft aannemelijk gemaakt dat zijn inbreng tot een ander besluit had kunnen leiden. De inspecteur heeft bij de beslissing op bezwaar de boete vernietigd omdat sprake was van een pleitbaar standpunt. Het hof is van oordeel dat het verdedigingsbeginsel is geschonden en vernietigt daarom de naheffingsaanslag.

Tip

Als u wordt geconfronteerd met een naheffingsaanslag, weet dan dat de inspecteur u de gelegenheid moet geven om uw standpunt voldoende duidelijk te maken. Gebeurt dit niet, dan kan een gang naar de rechter leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag. Neem vooral contact met ons op om uw zaak te bespreken.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20242150, 23/49 | 02-07-2024

De sleutel tot het behoud van zelfstandigenaftrek

Een juridisch dienstverlener diende een aangifte inkomstenbelasting in over 2019 en claimde daarin de zelfstandigenaftrek. De inspecteur wijkt af van de aangifte inkomstenbelasting, kent de zelfstandigenaftrek niet toe en stelt het inkomen vast op € 3.370. Zowel voor de rechtbank als het hof was de centrale vraag of de ondernemer recht heeft op de zelfstandigenaftrek.

De aangifte

De ondernemer gaf in zijn aangifte inkomstenbelasting aan, dat het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) € 2.639 bedraagt. Hoe dit inkomen is berekend, is niet duidelijk. De aangegeven winst uit onderneming is € 850. Na aftrek van de zelfstandigenaftrek resulteert een inkomen van € 0 in box 1.

Bewijslast

Na correspondentie tussen de inspecteur en de belastingplichtige, concludeert de inspecteur dat de ondernemer niet heeft aangetoond dat en hoe hij ten minste 1.225 uren in en aan zijn onderneming heeft besteed. Dit is het vereiste voor het toekennen van de zelfstandigenaftrek. Zowel de rechtbank als het hof oordeelde dat de ondernemer niet aan het urencriterium heeft voldaan.

De agenda

De ondernemer heeft zijn agenda, waarin staat dat hij 1.795 uren aan zijn onderneming heeft gewerkt, overgelegd. De rechtbank en het hof oordeelden echter dat, hoewel de ondernemer 1.795 uren in zijn agenda heeft opgenomen, onduidelijk is waaraan deze uren zijn besteed. Omdat het een aftrekpost betreft, moet de ondernemer dit inhoudelijk kunnen aantonen. Hier wringt de schoen.

Onvoldoende specifiek

Het is voor de rechtbank en het hof onduidelijk wanneer de urenverantwoording in de agenda van de ondernemer is opgesteld. Het overgelegde overzicht is te globaal van aard. Er zijn voornamelijk categorieën beschreven, zoals marktoriëntatie, diverse internetactiviteiten, post ophalen, website en administratie. Per dag is per tijdsblok aangegeven dat aan een aantal van deze activiteiten tijd is besteed. De weergave van deze tijdsbesteding is voor veel dagen identiek. Zonder onderbouwing met nadere bewijsstukken is het voor de rechtbank en het hof onduidelijk waar de opgevoerde uren concreet betrekking op hebben en is nagenoeg geen enkel uur te verifiëren.

Tip: hoe vermijdt u problemen met de urenregistratie?

Een lage omzet hoeft op zich niet te betekenen dat u geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek. U maakt het de inspecteur erg makkelijk als u, zoals deze ondernemer, de urenregistratie te algemeen opstelt. Leg duidelijk vast wat u tijdens bepaalde uren heeft gedaan en vermijd algemene omschrijvingen. Dus niet ‘administratie’, maar bijvoorbeeld ‘bank geboekt’, ‘herinneringen aan debiteuren verstuurd’ en ‘inkoopfacturen geboekt’. Zo is duidelijk waar u de uren aan hebt besteed. Daarnaast is het aan te raden een brief te schrijven, waarin u uitlegt waar u zo druk mee bent geweest. Dit helpt de inspecteur en eventueel een rechter een beter inzicht te krijgen in de ondernemer en de bestede uren.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20242041, 23/1209 | 27-05-2024