Maand: september 2018

Niet alle bezwaarschriften vermogensrendementheffing vallen onder massaal bezwaar

De staatssecretaris van Financiën heeft bezwaarschriften tegen de vermogensrendementheffing in de aanslag inkomstenbelasting 2017 aangemerkt als massaal bezwaar. Dat geldt slechts voor zover het gaat om de vraag of de belastingheffing in box 3 op regelniveau een inbreuk vormt op het recht op het ongestoorde bezit van eigendom. Veel bezwaarmakers hebben daarnaast in hun bezwaarschrift aangegeven dat de heffing in box 3 voor hen een individuele buitensporige last vormt. Dat heeft gevolgen voor de behandeling van het bezwaar, aangezien dat laatste punt niet onder de aanwijzing massaal bezwaar valt en daar ook niet onder kan vallen omdat het om een individuele klacht gaat. Op dit punt zullen de bezwaarschriften dus individueel worden afgedaan en zal de betrokkene desgewenst zelf een procedure bij de rechtbank moeten voeren.

De staatssecretaris heeft nu gezegd dat aan iedere belastingplichtige, die zich in het bezwaarschrift heeft beroepen op een individuele buitensporige last, een brief zal worden gestuurd waarin wordt meegedeeld dat de behandeling van het bezwaar wordt gesplitst en deels individueel wordt behandeld. Ook op de website van de Belastingdienst wordt een toelichting op de behandeling van de bezwaarschriften geplaatst.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2018-0000145735 | 06-09-2018

Vaste kracht ten onrechte ontslagen

Het Burgerlijk Wetboek geeft de werknemer de mogelijkheid om de kantonrechter te vragen om herstel van de arbeidsovereenkomst na de opzegging met toestemming van het UWV. De kantonrechter moet aan de hand van de Ontslagregeling toetsen of de beslissing van de werkgever noodzakelijk is in het belang van een doelmatige bedrijfsvoering en of mogelijkheden tot herplaatsing in een passende functie ontbreken.

Een ontslagen werknemer voerde als grondslag voor zijn verzoek om herstel van de arbeidsovereenkomst aan dat het UWV de ontslagvergunning had moeten weigeren omdat er geen noodzaak voor het laten vervallen van arbeidsplaatsen was. De werkgever heeft volgens de werknemer de alternatieven voor zijn ontslag onvoldoende onderzocht. Het UWV had de ontslagvergunning niet mogen verlenen omdat de werkgever eerst de relatie met uitzendkrachten met een uitwisselbare functie had moeten beëindigen. Dat staat met zoveel woorden in de wet. Wel dienen volgens de toelichting bij de Ontslagregeling functies met een “duidelijk tijdelijk karakter” buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van de uitwisselbaarheid van functies. Het gaat dan om kortdurende werkzaamheden voor het opvangen van pieken in de productie of bij vervanging wegens ziekte of vakantie.

In deze casus betrof het uitzendkrachten die voor langere tijd werden ingehuurd. De kantonrechter merkte dat aan als een structurele bezetting van formatieplaatsen. De kantonrechter was van oordeel dat het UWV de ontslagvergunning had moeten weigeren wegens het voortzetten van de inleenovereenkomsten met de uitzendkrachten door de werkgever. De kantonrechter heeft het verzoek tot herstel van de arbeidsovereenkomst toegewezen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBOVE20183101, 6963345 \ HA VERZ 18-60 | 06-09-2018

Internetconsultatie rulingpraktijk

De zogenaamde rulingpraktijk van de Belastingdienst staat al geruime tijd ter discussie. Een ruling is een afspraak tussen de Belastingdienst en een belastingplichtige waarin, voordat de aangifte is ingediend, zekerheid vooraf wordt gegeven over de fiscale gevolgen van bepaalde rechtshandelingen. De staatssecretaris van Financiën heeft in februari 2018 aangekondigd dat hij de internationale rulingpraktijk wil herzien. In dat licht heeft hij nu een internetconsultatie geopend waarin betrokkenen worden uitgenodigd om mee te denken over de toekomst van de rulingpraktijk. Dat kan tot en met 20 september aanstaande. Een van de vragen die spelen bij de herziening is of wel zekerheid vooraf moet worden gegeven aan bedrijven die een beperkte bijdrage leveren aan de reële economie. Er is als bijlage bij de consultatie een werkdocument gepubliceerd waarin de kaders en uitgangspunten van de herziening en de huidige rulingpraktijk zijn beschreven.

De staatssecretaris heeft de volgende vragen geformuleerd:

  1. Aan welke eisen moeten een belastingplichtige voldoen om zekerheid vooraf te krijgen?
  2. Over welke structuren moet de Belastingdienst zekerheid vooraf geven (en in welke situaties niet)?
  3. Hoe kan het proces van afgifte van rulings het best worden ingericht?
  4. Hoe kan de transparantie van de rulingpraktijk worden vormgegeven?

De staatssecretaris zal de Tweede Kamer tegen het einde van het jaar informeren over de plannen voor de vormgeving van de rulingpraktijk.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 06-09-2018

Kamervragen lage-inkomensvoordeel

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft Kamervragen over het lage-inkomensvoordeel beantwoord. De vragensteller bestempelt de regeling als “Primarkpremie”. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een bericht van de FNV dat bedrijven de lonen met opzet laag houden om van het lage-inkomensvoordeel te profiteren. De minister heeft geen signalen ontvangen die de stelling van de FNV onderschrijven. In het eerste halfjaar van 2018 zijn de cao-lonen 1,8% gestegen. De uurloongrenzen van het lage-inkomensvoordeel worden ieder jaar aangepast aan de gemiddelde contractloonstijging van het minimumloon. Een onderzoek door bijvoorbeeld het Centraal Planbureau naar de mate waarin de regeling de loonontwikkeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt afremt acht de minister prematuur, gezien de korte tijd waarin de regeling van kracht is.

Uit een aan de Tweede Kamer verstrekt overzicht blijkt dat de sectoren horeca en detailhandel de grootste ontvangers van het lage-inkomensvoordeel zijn. De minister is niet bereid om informatie op werkgeversniveau te verstrekken.
De minister benadrukt dat de omvang en de winstgevendheid van een bedrijf geen criteria zijn voor de toekenning van het lage-inkomensvoordeel. De regeling is bedoeld als een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt om het voor werkgevers aantrekkelijk te maken om mensen die tussen 100% en 125% van het minimumloon verdienen aan te nemen en in dienst te houden. De lasten op arbeid zijn lager en de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt nemen daardoor toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken | publicatie | 2018-0000140477 | 06-09-2018

Concept subsidieregeling woonhuis-rijksmonumenten

Per 1 januari 2019 wordt de aftrekbaarheid van onderhoudskosten voor monumentenpanden vervangen door een subsidieregeling. De subsidieregeling komt ten laste van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). De minister van OCW heeft een concept beleidskader voor de subsidieregeling voor de instandhouding van woonhuizen die als rijksmonument zijn aangewezen gepubliceerd.

De subsidie bedraagt 35% van de subsidiabele kosten. Om voor subsidie in aanmerking te komen moeten de subsidiabele kosten € 1.000 of meer bedragen. Bij overschrijding van het subsidieplafond van € 40 miljoen wordt het subsidiepercentage verlaagd. Wanneer het beschikbare bedrag in een jaar niet wordt opgemaakt, wordt het restant toegevoegd aan de subsidiepot voor het volgende jaar.

Voor subsidie komen de kosten in aanmerking die zijn gemaakt voor werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen voor de instandhouding van het rijksmonument. Voor de omschrijving van de subsidiabele werkzaamheden wordt aangesloten bij de bijlage van de Subsidieregeling instandhouding monumenten, de Leidraad subsidiabele instandhoudingskosten. De kosten van arbeidsuren van de eigenaar of een vrijwilliger zijn niet subsidiabel.

De subsidie kan worden aangevraagd door particuliere eigenaren die bewoner zijn van een rijksmonument. Het gaat dan om een natuurlijke persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een (gedeelte van een) rijksmonument dat zijn eigendom is of waarop hij een zakelijk recht heeft. De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De Stichting Nationaal Restauratiefonds verzorgt de uitbetaling van de subsidie. Een aanvraag moet worden ingediend in de periode van 1 maart tot en met 30 april van het kalenderjaar na het jaar waarin de kosten zijn gemaakt. Uit de factuur moet blijken in welk jaar de werkzaamheden zijn uitgevoerd.

Per jaar kan per eigenaar-bewoner ten hoogste één aanvraag worden ingediend.

Bij aanvragen die betrekking hebben op meer dan € 70.000 aan kosten moet een inspectierapport worden gevoegd. Het inspectierapport moet een adequate beschrijving bevatten van de staat van het rijksmonument voorafgaand aan de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt aangevraagd en mag op het moment van de aanvraag niet ouder zijn dan vier jaar.

Bron: Overig | besluit | 06-09-2018